Deze blogpost is geschreven door: HolyCow
Historische paardenrassen
Tegenwoordig hebben we heel veel verschillende stamboeken, registers en daaruit ontstaande paardenrassen. Héél vroeger ging dit anders: stamboeken voor een bepaald ras, zoals wij ze vandaag de dag kennen, waren er toen vrijwel niet. En het was al helemaal niet vanzelfsprekend dat wij hier in Nederland een ras konden fokken dat bijvoorbeeld uit Noorwegen komt.
Een ‘ras benaming’ ontstond met name door twee factoren: Een bepaald gebied / volk waarin een ras veel gefokt werd en vaak voorkwam óf waarvan men dacht dat het ras oorspronkelijk vandaan kwam, en een functie. Het tweede ging dus heel vaak over een type paard. Bepaalde regio’s specialiseerde vaak in een type paard. Deze manier van naamgeving zie je ook in moderne vaak nog terug: Denk bijvoorbeeld aan de Haflinger en Fries voor puur regio gebaseerde namen, maar ook aan de Irish Cob / Tinker vernoemd naar het volk welk deze paarden fokte: de Ierse ’Travellers’ en naar een kwetsende scheldnaam voor de Roma mensen. Voor namen die (deels) op functie zijn gebaseerd kun je kijken naar de Franse Draver en Ierse Hunter.
De benamingen per ras verschillen nog wel per taal. Hetzelfde geldt voor het ‘type’ paarden waarin onderscheid werd gemaakt. Het meest is beschreven over de Engelse benamingen in de middeleeuwen: destriers, coursers, rounceys en palfreys. Ik vind het daarom ook belangrijk om alvast op te merken dat dit vooral over West-Europese type paarden gaat: Ook in andere gebieden van de wereld waren paarden aanwezig. Alhoewel deze wellicht binnen de functie passen van de Europese ‘rassen’, was de manier van fokken en het uiterlijk vaak anders.
Daarnaast zijn het geen vaste benamingen geweest: Ook in die tijd zullen in bepaalde regio’s paarden gefokt zijn die tussen meerdere categorieën vielen of daar meer buiten lagen.
‘Destriers’ ofwel ‘great horse’ waren de bekende ridderpaarden. Ze waren groot en sterk genoeg om ridders met hun harnassen te dragen, en moesten er indrukwekkend uit zien. Echter is wel belangrijk om te weten, dat paarden in de middeleeuwen sowieso wat kleiner waren. Het is niet helemaal duidelijk hoe groot deze dieren waren, maar waarschijnlijk rond de 1,50-1,60. Wanneer gekeken wordt naar beelden uit deze tijd, lijken deze paarden het meest op huidige Iberische rassen en wellicht wat zware warmbloed rassen. Moderne rassen die je hiermee kan vergelijken zijn bijvoorbeeld Lipizzaners, Murgese en Kladrubers. Een theorie, gebaseerd op uiterlijk, is dat de destrier-paarden destijds voorouders van enkele zware trekpaardrassen waren, zoals Shires en Percherons. Hoe waarschijnlijk het is dat dure ridderpaard-hengsten, die zelfs voor de hogere stand als ‘duur’ werden beschouwd, zijn gebruikt voor het fokken van ‘lagere’ werkpaarden, lijkt mij als de schrijver van dit blog, niet meegenomen te zijn in deze theorie.
Destriers waren echter heel duur, en mede daarom niet zo geschikt als oorlogspaard aan de frontlinie. Het was meer geschikt als showdier tijdens toernooien/steekspelen.
Coursers daarentegen waren een meer populaire keuze als oorlogspaard. Ze waren wat sneller en lichter, en alhoewel het nog steeds kostbare dieren waren, was het goedkoper dan een destrier. Daarnaast werden deze paarden weleens gebruikt als jachtpaarden. Waarschijnlijk zagen deze paarden eruit als een zware warmbloed. Denk dan aan de huidige Irish Draught/F1 Ierse Hunters, Alt-Oldenburgers, Oostfriesen, Groningers.
Palfreys waren de luxepaarden. Hiervan had je goedkope dieren, maar ook zodanig kostbaar dieren dat ze duurder waren dan een Destrier. Waar een destrier moest imponeren, moest een palfrey laten bewonderen. Ze waren vaak wat lichter en edel gebouwd. Daarnaast was het belangrijk dat Palfreys comfortabel waren. Palfreys hadden daarom vaak een extra, liefst viertakt gang (‘ambling’), waarschijnlijk zoals de tölt of hiermee vergelijkbaar. Dat wil overigens niet zeggen dat alle gangenpaarden afstammen van palfreys of hierop lijken, of dat elk gangenpaard vroeger een palfrey was: Een extra gang was vroeger vrij normaal. Tegenwoordig is dit niet meer het geval.
Met spaans bloed werd dit type paard vaak (Spanish) jennet genoemd, de ierse hadden de ‘hobby’. Omdat een vierde gang tegenwoordig vrij zeldzaam is, zijn weinig moderne rassen echt vergelijkbaar met de oude palfreys. Paso Fino’s, Paso Peruano’s en Mangalarga Marchador zijn mogelijk vergelijkbaar met de Jennets.
Een allround paardje was de Rouncey. Ze konden als oorlogspaard gebruikt worden voor de wat minder rijke cavalerie soldaten, maar ook als pakpaard. Minder spectaculaire paarden zijn ook minder vaak afgebeeld. Ik gok zelf dat deze eruit zagen als een kleine welsh cob, highland pony, ijslander, fjord, of iets dergelijks.
Andere type paarden die historisch van belang waren, waren simpelweg werkpaarden op het platteland. Waarschijnlijk vergelijkbaar met rounceys, al dan niet wat steviger en minder vlot. Daarnaast had je de ‘cob’, een type werkpony. Denk aan de Welsh Cob, Norman Cob, en Irish Cob. Dit type overlapte waarschijnlijk met de rouncey en normale werkpaard.
Daarnaast had je koetspaarden. Deze functie is tot recenter actueel gebleven. Hiervoor had je vaak goede stevige paarden nodig die het liefst ook op het land konden werken. Denk ook hier aan zware warmbloeden zoals de Cleveland Bay, Nonius, Groninger, of zoek wat oude historische plaatjes op van het Gelders paard. Ook de lipizzaner was en is populair als koetspaard. Het type tuigpaard zoals we ze nu kennen (de moderne Hackney en KWPN tuigpaarden) kwamen later.
Over de tijd heen zijn verschillende rassen ontstaan en weer uitgestorven. Wanneer een ras geen functie meer had, vaak omdat een naburig gebied paarden had die beter geschikt waren voor de taken of omdat door innovatie bepaalde taken onnodig waren geworden, werden deze rassen vaak niet meer gefokt maar ingekruist met betere paarden of simpelweg vervangen. De meeste rassen met een lange geschiedenis zien er niet meer hetzelfde uit. Denk aan het Friese paard: De voorouders waren meer het destrier type, zoals de lipizzaner. Vervolgens ging het meer richting een trekpaard. En alhoewel de fries nu ook nog duidelijk barokke invloeden heeft, is het luxe koets (tuig)paard en rijtype veel beter te zien. Er zijn echter wel rassen die nog veel op hun historische voorouder lijken. Denk dan vooral aan stevige inheemse ponyrassen, waarbij weinig op de sport wordt gefokt. Echter, ook buiten West-Europa vind je rassen die al enige tijd gefokt worden in hun huidige type: bepaalde lijnen Asil arabieren en Akhal Tekes (turkoman), mongoolse paarden, kaspische paarden, ga zo maar door.
Ook nu zie je nog een ontwikkeling gaande van rassen die helaas langzaam uitsterven, veranderen, of langzaam (weer) opkomen.